Den Haag en Utrecht zetten beleggers woningmarkt de voet dwars

Den Haag en Utrecht willen een opkoopbescherming invoeren in hun stad. Daarmee weren ze investeerders die huizen en appartementen opkopen om ze vervolgens te verhuren. Met de maatregel kunnen de stijgende huizenprijzen een halt worden toegeroepen.

Rotterdam beslist dinsdag 16 november of ze ook een corrigerende maatregel voor de woningmarkt gaan invoeren.  De regering gaf gemeenten eerder dit jaar toestemming voor de zogeheten opkoopbescherming, die per 1 januari mag worden uitgevoerd. De verwachting is dat ook Amsterdam de bescherming van de woningmarkt zal uitbreiden. Niet alleen de vier grote steden zoeken naar maatregelen om de stijgende woningprijzen te beteugelen. Ook een aantal kleinere steden denkt aan verdere regulering van de markt.

Amsterdam heeft begin november een zelfwoonplicht aangekondigd. Dat betekent dat kopers van huizen met een waarde onder de 512.000 euro daar ook zelf moeten wonen. In meer of mindere mate hebben Rotterdam, Utrecht en Den Haag deze regel ook ingevoerd. In Utrecht mogen kopers hun huis bovendien pas na vijf jaar weer verkopen.

Door in te grijpen in de woningmarkt hopen de gemeenten de snelle stijging van de huizenprijzen af te zwakken. Door  huizen en appartementen op te kopen (en op te knappen) en vervolgens te verhuren, verdienen beleggers geld aan de woningmarkt. Dat gaat ten koste van woningzoekenden. Er blijven voor hen minder koopwoningen over.

Door de verhouding tussen vraag en aanbod stijgen de prijzen van vastgoed. Slecht nieuws voor starters op de woningmarkt. Voor beleggers daarentegen is het een extra impuls om te investeren in vastgoed dat snel in waarde stijgt. Bijna twintig procent van de huizen in de grote steden is momenteel in handen van investeerders. Dat vinden veel burgers en politici een verkeerde ontwikkeling: wonen is een mensenrecht en huizen zijn er in de eerste plaats om in te wonen. Ze  dienen niet als beleggingsobject, menen ze.